Philip en de politiek #3

In mij worden allerlei conflicten uitgevochten.

Ik ben opgegroeid op het platteland. Eindeloos veel ruimte om me heen. Nu woon ik in een klein huis met klein tuintje, in een kleine straat in Utrecht. Ik hou van bos en wilde beesten, maar ook van cafés en terrassen en oude gebouwen. Op beide plekken ben ik thuis; het verlangen naar de andere plek is er altijd.

Ik maak me druk om fijnstof op de Kardinaal de Jongweg en om snelwegen die verbreed worden. Vind dat iedereen maar moet gaan fietsen. Maar ik hou zelf eigenlijk meer van autorijden en rij 70 op die Kardinaal de Jong, terwijl ik nog maar 50 mag. Met mijn mooie nieuwe fiets heb ik ook niet zoveel; met mijn oude stinkende auto des te meer.

Hoe verenig ik dat allemaal? Ik zoek vaak de natuur op. Ik pak de fiets en bewaar de auto voor langere ritten. Mijn autogekte botvier ik in een knutselclubje, op een bedrijventerrein vol oude Saabs in Leusden. In de provincie Utrecht kan het allemaal, want alles wat ik nodig heb bestaat naast en door elkaar. Platteland en stad, auto en fiets, asfalt en natuur.

Dat gaat niet vanzelf, want de ruimte is beperkt. En juist dat maakt de provincie voor mij zo interessant: de conflicten die ook in de provincie ontstaan in de beperkte ruimte tussen verschillende functies, verschillende belangen.

Als je ruimte wilt bieden aan natuur, auto’s, bedrijvigheid, fietsen, cultuur en woningen, dan moet je weloverwogen te werk gaan. Een weg verbreden, wat betekent dat dan voor het milieu, het groen, voor fietsers, voor mensen die er omheen wonen? Windmolens neerzetten, ok, maar waar? Wat vinden omwonenden ervan? En nieuwbouw: offeren we daar natuur voor op, of doen we dat op plekken waar al huizen staan? Past dat allemaal wel? Cultureel erfgoed behouden is leuk en aardig, maar hoe trekken we er bezoekers naartoe? En in alles wat gebeurt: hoe gaan we dat betalen?

Kortom: de nuance heerst en de waarheid ligt meestal in het midden. Heel D66 en mij op het lijf geschreven. Ik wil bijdragen aan een provincie die ruimte biedt. Daarom hoop ik dat ik straks in Provinciale Staten word gekozen.

Philip en de politiek #2

Ik stem dus D66 sinds 1994 (waarbij ik mijn eenmalige flirt met GroenLinks even negeer). Actief werd ik pas in 2009. Ik vond het toen wel welletjes met aan de zijlijn staan; ik werd lid, samen met mijn broer. En als je dan toch lid bent, dan kun je maar het beste meteen actief worden.

Misschien is dat iets teveel eer. Ik had eigenlijk een wat passievere rol in gedachten, maar werd via de Masterclass binnen de kortste keren de afdeling ingezogen. Eerst lid van het schrijfteam voor de Gemeenteraadsverkiezingen, daarna campagneleider, toen bestuurslid campagne. Zo snel kan het gaan bij D66.

Ik heb vier jaar lang campagne gevoerd. Voor de Gemeenteraadsverkiezingen en de Tweede Kamerverkiezingen van 2010, de Provinciale Statenverkiezingen van 2011, de Tweede Kamerverkiezingen van 2012 (alweer), de Gemeenteraadsverkiezingen van 2014 (ofwel de Moeder Aller Campagnes) en de Europese Parlementsverkiezingen. Tussendoor hadden we ook nog de roemruchte ‘permanente campagne’ en, alsof er te weinig campagnes waren, een door onszelf bedachte midterm-campagne.

Een mooie tijd was het. Word er nu al nostalgisch van, al dat campagnevoeren met al die fijne D66’ers. Zoals ik vroeger bij mijn ouders al wist: D66 is inderdaad de beste en gezelligste partij.

Het bestaan van campaigner leverde ook een aantal wijze lessen op.
1. Flyers uitdelen bij -5 met de oostenwind recht in het gezicht strekt niet tot aanbeveling. Het is ook lastig, met handen waarin geen gevoel meer zit. Daar kwamen we achter in maart 2011, om 7.00 ’s ochtends op Utrecht CS. “Memag ik u een fefeflyer aanbebiedenben?” is daarnaast lastig verstaanbaar voor de mensen.
2. Posters ophangen is soms een frustrerende bezigheid. Tijdens een van de campagnes (ik vergeet welke) maakten we de nacht voor de verkiezingen nog een rondje langs de borden in de binnenstad, met de fiets, een bezem, een berg posters en een emmer behangplak. Wat we niet door hadden: we werden achtervolgd door een boos iemand die al onze frisse posters weer van de borden trok. Daar kwamen we de volgende ochtend pas achter.
3. De vibe, de saamhorigheid die elke campagne weer ontstaat in de laatste weken voor de verkiezingen: daar doe je het eigenlijk voor. Als alles op zijn plek valt en de overwinning in de lucht hangt. Als iedereen hetzelfde doel heeft: zoveel mogelijk flyers uitdelen, wijken canvassen, posters opplakken. Totdat iedereen op zijn tandvlees loopt. Prachtig. Dat zal ik nooit vergeten.

In juni 2014 hield ik op met campagneleider zijn. De cirkel was rond. Het was tijd voor wat nieuws; iets met de provincie misschien? Daarover meer in deel 3.

Philip en de politiek #1

Als kind wist ik al dat ik ooit D66 zou gaan stemmen. Ik wist dan misschien wel niet wat politiek precies inhield, maar D66 was de allerbeste partij, dat was duidelijk. Mijn ouders waren allebei lid. Ze hadden het vaak over Hans van Mierlo en ik had alle boeken van Jan Terlouw gelezen en nog eens gelezen en toen nog een keer.

Mijn vader was ook actief in de partij – niet meteen in een verkozen functie, maar dan toch als meedenker. Hij was onderdeel van een groepje gelijkgestemden. De namen ontschieten me deels. Ik kan mij Theo Timman en Nico Leerkamp nog herinneren en een grote man met een baard en een luide stem die ‘Arie Bombarie’ werd genoemd. Eens in de zoveel tijd kwamen ze langs bij ons thuis in Empe. Mijn ouders en zij praatten dan veel en lang, naar ik aanneem over het land en de partij en hoe het daarmee beter kon. Verder herinner ik mij gelach en wandelingen over de Ganzenkolk en eten en drinken. Ik wist dan misschien nog wel niet wat men uitspookte bij D66, maar het was er gezellig, dat was duidelijk.

Later werd mijn vader gemeenteraadslid voor D66 in de Gemeente Brummen. Dat was in mijn tienerjaren. Mijn vader kon het goed vinden met VVD en vooral CDA. Een van die CDA’ers komt nog steeds elk jaar oliebollen eten bij mijn ouders. Met de PvdA’ers in de gemeente had hij minder. Die zaten er in de ogen van mijn vader vooral voor de macht en hielden zich verder bezig met geldverkwistende prestige-zwembaden. Zij hebben nooit oliebollen gegeten bij mijn ouders.

Mijn ouders vonden andere zaken veel belangrijker. Rechtvaardigheid, eerlijkheid, de vrijheid om zelf vorm te geven aan je leven en respect voor mensen die het anders doen dan jij. Het belang van kunst, cultuur, muziek. En de eeuwige zoektocht naar de nuance. Zaken die me uiteindelijk als vanzelf deden uitkomen bij D66, ook al was die keuze toen ik voor het eerst ging stemmen – in 1994 – misschien meer een reflex. Toen stemde ik D66 omdat mijn ouders dat ook deden en omdat het de beste en gezelligste partij was (en vanwege Van Mierlo); inmiddels stem ik D66 om de redenen die zij toen ook hadden – en nog steeds hebben.

D66 ging, kortom, met de paplepel naar binnen. Het zou alleen wel even duren voordat ik echt betrokken raakte. Daarover meer in Deel 2.